Roland Toussaint werkt als begeleider in een jeugdgevangenis. Met de zeer moeilijke, zwaar criminele jongeren die hij daar ontmoet, doet hij provocatieve coaching. Daarmee heeft hij vaak goede resultaten. Het provocatieve coachen is voor hem een prachtig alternatief, vooral waar de normale, ondersteunende, structurerende, rationele, goed bedoelde klassieke manier van begeleiden niet werkt. In deze serie vertelt hij over zijn ervaringen.
In deze aflevering zien we enkele bekende provocatieve interventies fraai in actie:
Het gaat deze keer om een jeugdige met een borderlinestoornis die bij ons in de jeugdgevangenis zit. Hij is heel goed in het ’stapelen’ van problemen. Hij heeft vandaag slecht nieuws gehad en hij loopt opgefokt rond. Er zijn al drie collega’s geweest, die met hem een ’goed’ gesprek hebben gehad, wat helaas nog niet heeft geholpen. Uiteindelijk komt hij bij mij in de keuken staan waar ik koffie aan het zetten ben.
Hij komt al steunend en klagend bij mij staan en begint een hele serenade over al zijn problemen en dat alles kut is en niemand hem kan helpen en dat alles nog meer kut is. Ik vraag hem wat nou eigenlijk zijn probleem is en hij kijkt mij verbaasd aan en vraagt: “Heb jij niet geluisterd of zo?” Ik zeg hem dat ik er niets van snap en of hij mij het dan kan uitleggen. Hij zucht en kijkt een poosje besluiteloos om zich heen. Uiteindelijk pakt hij een afwasborstel van het keukenblad en zegt letterlijk: “Kijk ik heb last van dit, dat en verlof en dat niets kan en dat iedereen niets doet en denkt dat ik gek ben” Tijdens het vertellen beweegt hij met de afwasborstel kriskras over het keukenblad. Hij kijkt mij nu zeer indringend aan en wacht op mijn antwoord, hierop pak ik twee schuursponsjes en leg (stapel) deze met een rustige beweging op elkaar en leg hem uit dat ze wel zo neer gelegd moeten worden. Ik zeg hem vervolgens: “en dit is de oplossing” Hij kijkt mij nu aan en is een volle minuut bezig met zijn emoties, zal hij nu ontploffen van kwaadheid of zal hij hier nu om gaan lachen? Er breekt (gelukkig) een lach op zijn gezicht door en zegt: “Dit is toch onzin! Dit helpt toch niet?!?” “Jawel”, zeg ik, “als namelijk de afwasborstel zijn werk niet goed kan doen, dan heb je beter materiaal nodig om het wel af te krijgen.” Hij pakt de twee sponsjes op en gooit ze in de afwasbak en vraagt of ik ook serieus kan worden. Hierop zeg ik hem op een kinderachtig toontje: ’Jij bent begonnen’. Hij begint nu hard te lachen en kijkt mij aan met een blik in zijn ogen van ’jij bent gek’. Ik lach nu even fijn met hem mee en na uitgelachen te zijn vraagt hij mij weer of ik hem kan helpen, hierop pak ik weer de sponsjes en leg ze weer precies zo neer en zeg weer: “Dit is je oplossing”.
Hij begint nu zijn problemen weer te vertellen maar hij begint ze nu al uit elkaar te halen en het is niet meer zo beladen. Maar in feite hoor ik nog steeds niets nieuws. Ik vraag hem wat nou eigenlijk zijn probleem is? Hij kijkt mij aan en vraagt mij weer of ik niet geluisterd heb. Ik zeg tegen hem, als een standaard provocatieve interventie: “Jawel, maar ik begrijp er niets van” Dit zeg ik met mijn meest onnozele uitdrukking op mijn gezicht (wat voor mij absoluut geen probleem is). Hij kijkt mij aan met een glimlach en vraagt dan: “Jij hebt hier toch voor geleerd?” En ik tegen hem: “Nee, niet hiervoor” Hij begint nu voor de derde keer aan mij uit te leggen wat hij nu van mij wil, van de eerste tien problemen houdt hij er nu nog maar twee over en bij een van de twee begint hij zichzelf al te corrigeren. Dat dat eigenlijk ook niet zo’n groot probleem is. Hij kijkt mij nu zeer hoopvol aan maar krijgt helaas de kous op de kop, want ik zeg hem dat ik er nog steeds niets van snap en vraag hem opnieuw wat zijn probleem nu is. Hij zucht diep en zegt dan, volgens mij tot zijn eigen verbazing, “Ik ben aan het stapelen en ik heb daar last van” “Ja, stapelen kun je goed” zeg ik tegen hem, “maar ik kan het ook!” En pak weer de twee sponsjes en leg ze weer heel precies op elkaar. We lachen nu beiden het hardst om mijn geslaagde grapje. Hij kijkt mij rustig aan en zegt uiteindelijk, tot mijn verbazing en mijn vreugde: ’Ik ben nu al een half uur aan het praten maar ik kom niet tot de kern en nu heb je geen tijd meer zeker? ” “Tja, helaas heb ik nu inderdaad geen tijd meer”, zeg ik tegen hem en loop langzaam weg. Hij haalt mij in en zegt: “Morgen kom ik gelijk naar de kern” En ik zeg: “Morgen ben ik vrij, dan werk ik niet”.
De rest van de avond loopt hij heel rustig op de groep rond. Hij valt niemand meer lastig met zijn problemen. Als ik hem ’s avonds in zijn cel insluit zei hij tegen mij: “Jij bent gek, maar bedankt!” De twee sponsjes neemt hij mee naar zijn cel. Een week later liggen ze daar nog steeds. Netjes opgestapeld.
Auteur: Roland Toussaint